de woning van je partner verbouwd met jouw geld; recht op teruggave?

Hoe pijnlijk kan het zijn om ten onrechte in de veronderstelling te zijn dat je recht hebt op geld? Het overkwam deze vrouw. Zij woonde samen met haar partner in de woning van haar partner. Op een gegeven moment moest er verbouwd worden en de vrouw had een aardig spaarcentje. Ze besloten dat geld te gebruiken voor de verbouwing, maar regelden daarover niets. Ze hadden ook geen samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten.
Op een gegeven moment liep de relatie stuk en je raadt het al: er ontstond discussie of de man het door zijn ex in de woning geïnvesteerd vermogen moest terugbetalen. De man vond van niet: het was immers zijn woning en ze hadden allebei ook plezier gehad van de verbouwing. Maar de vrouw stelde zich op het standpunt dat die woning als gevolg van haar investering aanzienlijk meer waard was geworden. Dan was het toch niet meer dan fair dat zij op zijn minst haar geld zou terugkrijgen?
De vrouw stapte naar de rechter. Het werd een langslepende procedure die uiteindelijk bij de hoogste rechter in Nederland, de Hoge Raad, terecht kwam. De vrouw dacht het samen met haar advocaat slim te kunnen beargumenteren: wanneer bij een huwelijk een van de twee echtgenoten eigen geld (bijvoorbeeld: geld dat niet in de gemeenschap van goederen is gevallen; denk bijvoorbeeld aan een ontvangen erfenis waarbij de erflater een uitsluitingsclausule heeft opgemaakt), dan ontstaat er een vergoedingsrecht. Dat staat in art. 1 : 87 Burgerlijk Wetboek. De vrouw redeneerde dat wanneer in die situatie recht bestond op een vergoeding, dat dan ook voor haar als samenwonende moest gelden. Vaststond immers dat de woning van haar ex verbouwd was en dat dit met haar geld was gebeurd. Dan zou die man dat toch gewoon aan haar moeten terugbetalen, met een vergoeding voor de waardestijging van de woning? Toch…?
En als dat verhaal niet opging, zo betoogde de vrouw verder, dan was er toch zeker sprake van dat haar ex ongerechtvaardigd was verrijkt. Ook daarover bestaan wettelijke regels. De vrouw had betaald (en was dus verarmd) en de woning van de man was er meer waard door geworden (dus de man was verrijkt). Toch…?
En als dat ook niet zou lukken, stelde vrouw, dan was het toch niet meer dan redelijk en billijk dat zij haar geld zou terugkrijgen. Toch…?
Het loopt in deze zaak uiteindelijk behoorlijk fout af voor de vrouw. De Hoge Raad deed op 10 mei 2019 uitspraak (NJ2019/248) en stelde de vrouw daarbij in het ongelijk. Voor wat betreft het vergoedingsrecht (de parallel met de gehuwde partners) oordeelde de Hoge Raad dat artikel 1 : 87 Burgerlijk Wetboek alleen voor gehuwden geldt en dat er geen juridische grond is om die wettelijke bepaling analoog door te trekken naar informele samenwoners.
Van ongerechtvaardigde verrijking was naar het oordeel van de Hoge Raad ook geen sprake. Bij ongerechtvaardigde verrijking gaat het om een plicht van de een om iets te doen, waarvan de ander de kosten betaalt. Maar de man had in deze zaak geen verplichting om zijn huis te gaan verbouwen. Hij deed dit alleen maar omdat de vrouw aanbood dit te zullen betalen. Had zij dat niet aangeboden, dan zou hij nooit aan die verbouwing zijn begonnen, simpelweg omdat hij er het geld niet voor had. Het enkele feit dat de een dus iets voor een ander betaalt maakt daarmee nog niet dat daarmee sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
En de redelijkheid en billijkheid dan? Een kind kan toch zien dat het redelijk is dat de man op zijn minst de kosten van de verbouwing aan de vrouw terugbetaalt? Nee, oordeelde de Hoge Raad. Als je een beroep doet op de redelijkheid en billijkheid, dan zul je heel specifiek de omstandigheden moeten stellen op grond waarvan het redelijk is dat de man de kosten terugbetaalt. En dat had de vrouw hier nagelaten. Ze had haar beroep op de redelijkheid en billijkheid onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd en daarmee liep ook dit beroep stuk.
De vrouw ging dus volledig onderuit. Des te zuurder is het als je bedenkt dat zij zich deze ellende had kunnen besparen door alles vooraf goed te regelen en vast te leggen. Bijvoorbeeld in een samenlevingsovereenkomst waarin afspraken over de kosten van een verbouwing aan de woning van de ander worden vastgelegd. Of door, toen het plan om te gaan verbouwen werd gemaakt, een duidelijke afspraak te maken hoe om te gaan met de door de vrouw gedane investering in de woning van haar partner (en die afspraak ook schriftelijk vast te leggen!). De vrouw is een berg aan proceskosten kwijt en blijft nu met lege handen staan.
De moraal van dit verhaal: samenwoners, je hoeft echt niet met elkaar te trouwen, maar regel het dan allemaal wel goed en leg het schriftelijk vast.
Op een gegeven moment liep de relatie stuk en je raadt het al: er ontstond discussie of de man het door zijn ex in de woning geïnvesteerd vermogen moest terugbetalen. De man vond van niet: het was immers zijn woning en ze hadden allebei ook plezier gehad van de verbouwing. Maar de vrouw stelde zich op het standpunt dat die woning als gevolg van haar investering aanzienlijk meer waard was geworden. Dan was het toch niet meer dan fair dat zij op zijn minst haar geld zou terugkrijgen?
De vrouw stapte naar de rechter. Het werd een langslepende procedure die uiteindelijk bij de hoogste rechter in Nederland, de Hoge Raad, terecht kwam. De vrouw dacht het samen met haar advocaat slim te kunnen beargumenteren: wanneer bij een huwelijk een van de twee echtgenoten eigen geld (bijvoorbeeld: geld dat niet in de gemeenschap van goederen is gevallen; denk bijvoorbeeld aan een ontvangen erfenis waarbij de erflater een uitsluitingsclausule heeft opgemaakt), dan ontstaat er een vergoedingsrecht. Dat staat in art. 1 : 87 Burgerlijk Wetboek. De vrouw redeneerde dat wanneer in die situatie recht bestond op een vergoeding, dat dan ook voor haar als samenwonende moest gelden. Vaststond immers dat de woning van haar ex verbouwd was en dat dit met haar geld was gebeurd. Dan zou die man dat toch gewoon aan haar moeten terugbetalen, met een vergoeding voor de waardestijging van de woning? Toch…?
En als dat verhaal niet opging, zo betoogde de vrouw verder, dan was er toch zeker sprake van dat haar ex ongerechtvaardigd was verrijkt. Ook daarover bestaan wettelijke regels. De vrouw had betaald (en was dus verarmd) en de woning van de man was er meer waard door geworden (dus de man was verrijkt). Toch…?
En als dat ook niet zou lukken, stelde vrouw, dan was het toch niet meer dan redelijk en billijk dat zij haar geld zou terugkrijgen. Toch…?
Het loopt in deze zaak uiteindelijk behoorlijk fout af voor de vrouw. De Hoge Raad deed op 10 mei 2019 uitspraak (NJ2019/248) en stelde de vrouw daarbij in het ongelijk. Voor wat betreft het vergoedingsrecht (de parallel met de gehuwde partners) oordeelde de Hoge Raad dat artikel 1 : 87 Burgerlijk Wetboek alleen voor gehuwden geldt en dat er geen juridische grond is om die wettelijke bepaling analoog door te trekken naar informele samenwoners.
Van ongerechtvaardigde verrijking was naar het oordeel van de Hoge Raad ook geen sprake. Bij ongerechtvaardigde verrijking gaat het om een plicht van de een om iets te doen, waarvan de ander de kosten betaalt. Maar de man had in deze zaak geen verplichting om zijn huis te gaan verbouwen. Hij deed dit alleen maar omdat de vrouw aanbood dit te zullen betalen. Had zij dat niet aangeboden, dan zou hij nooit aan die verbouwing zijn begonnen, simpelweg omdat hij er het geld niet voor had. Het enkele feit dat de een dus iets voor een ander betaalt maakt daarmee nog niet dat daarmee sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
En de redelijkheid en billijkheid dan? Een kind kan toch zien dat het redelijk is dat de man op zijn minst de kosten van de verbouwing aan de vrouw terugbetaalt? Nee, oordeelde de Hoge Raad. Als je een beroep doet op de redelijkheid en billijkheid, dan zul je heel specifiek de omstandigheden moeten stellen op grond waarvan het redelijk is dat de man de kosten terugbetaalt. En dat had de vrouw hier nagelaten. Ze had haar beroep op de redelijkheid en billijkheid onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd en daarmee liep ook dit beroep stuk.
De vrouw ging dus volledig onderuit. Des te zuurder is het als je bedenkt dat zij zich deze ellende had kunnen besparen door alles vooraf goed te regelen en vast te leggen. Bijvoorbeeld in een samenlevingsovereenkomst waarin afspraken over de kosten van een verbouwing aan de woning van de ander worden vastgelegd. Of door, toen het plan om te gaan verbouwen werd gemaakt, een duidelijke afspraak te maken hoe om te gaan met de door de vrouw gedane investering in de woning van haar partner (en die afspraak ook schriftelijk vast te leggen!). De vrouw is een berg aan proceskosten kwijt en blijft nu met lege handen staan.
De moraal van dit verhaal: samenwoners, je hoeft echt niet met elkaar te trouwen, maar regel het dan allemaal wel goed en leg het schriftelijk vast.