De wettelijke verdeling. wat is dat?
Mensen van de wat oudere generatie kunnen het zich misschien nog wel herinneren. Als je getrouwd hebt en je hebt kinderen, dan moet je goede maatregelen nemen om te voorkomen dat je kinderen je kunnen dwingen om je huis te verkopen. Dat zat zo. Als iemand overleed en – bijvoorbeeld – echtgenote en twee kinderen achterliet, dan waren er drie erfgenamen die ieder hun deel konden opeisen. Als er dan bijvoorbeeld een huis was met een waarde van € 300.000,00, konden de kinderen ieder “hun” ton opeisen. Als er dan geen spaargeld was, kon dit ertoe leiden dat het huis verkocht moest worden. Gelukkig werd de soep in de praktijk niet zo heet gegeten als dat zij werd opgediend: als de familieverhoudingen goed waren haalden de kinderen het niet in hun hoofd om de langstlevende ouder tot zo’n rigoureuze stap te dwingen. Maar de echtgenoten deden er destijds goed aan om een testament op te stellen, waarin zij de positie van de langstlevende echtgenoot regelden en beschermden.
Het erfrecht is geregeld in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Dit boek is met ingang van 1 januari 2003 in werking getreden. Daarbij is door middel van de wettelijke verdeling aandacht geschonken aan de positie van de langstlevende echtgenoot.
Wat houdt die wettelijke verdeling nu precies in?
Artikel 4: 13 BW bepaalt dat wanneer de erflater op het moment van zijn overlijden gehuwd is (en niet van tafel en bed gescheiden) en nakomelingen heeft, de wettelijke verdeling van toepassing is. Let op: van tafel en bed gescheiden zijn is iets anders dan duurzaam gescheiden van elkaar leven. Daarnaast: de kinderen hoeven niet noodzakelijkerwijs geboren te zijn uit het huwelijk met die echtgenoot. Stel, iemand heeft vroeger een relatie met een vrouw gehad en dat uit die relatie kinderen zijn geboren. Vervolgens gaan zij uit elkaar en de man ontmoet een vrouw met wie hij trouwt. Zij krijgen geen kinderen. De man overlijdt. Hij laat dan een echtgenote en kinderen achter. Wettelijke verdeling dus, tenzij hij dit uitdrukkelijk heeft uitgesloten (bij testament).
De wettelijke verdeling betekent dat de langstlevende echtgenoot de gehele nalatenschap ontvangt. Er valt dus niets te verdelen, want de wet heeft al toegedeeld: aan de echtgenoot. De kinderen krijgen ieder een vordering op de langstlevende echtgenoot, ter grootte van hun erfdeel (in de volksmond vaak ten onrechte “kindsdeel” genoemd). Dus echtgenoot en twee kinderen: drie erfgenamen, drie erfdelen. De kinderen hebben ieder een vordering ter grootte van één derde van de nalatenschap van hun vader. Die vordering is echter niet direct opeisbaar en kan dus niet te gelde gemaakt worden. Dat kan pas wanneer de langstlevende echtgenoot zelf overlijdt, failliet verklaard wordt of in de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) terecht komt.
Mag de langstlevende in de tussentijd alles lekker opmaken? Ja, dat mag. Het kind kan hier feitelijk niets tegen uitrichten. Behalve dat zijn vordering dus niet opeisbaar is, is het ook nog allerminst zeker of het bedrag van de vordering, op het moment dat deze wel opeisbaar is, nog aanwezig is. Ze krijgen er ook geen rentevergoeding over; de wet bepaalt dat er alleen maar rente verschuldigd is voor zover de wettelijke rente hoger is dan 6%. Dus als de wettelijke rente 8% is, krijgen de kinderen een rentevergoeding van 2%. Die wordt echter niet samengesteld (dus geen rente op rente) en wordt alleen berekend over hele kalenderjaren. De wettelijke rente is momenteel (mei 2022) 2%, dus nu is het al helemaal niet aan de orde.
Er gelden echter wel een paar duidelijke spelregels. De langstlevende echtgenoot is verplicht om de schulden van de nalatenschap te voldoen, en ook testamentaire lasten. De kinderen krijgen een aanslag erfbelasting voor hun erfdeel. De langstlevende echtgenoot is verplicht deze voor de kinderen te voldoen.
Ongedaan maken
Het kan zijn dat een wettelijke verdeling de langstlevende echtgenoot niet gelegen komt. Het voert te ver om te bespreken waarom dat zo kan zijn (er spelen vaak fiscale motieven). Maar de wetgever heeft hierin voorzien. De langstlevende echtgenoot (en dus niet de kinderen!) heeft de wettelijke mogelijkheid om de wettelijke verdeling ongedaan te maken, door middel van een verklaring die bij notariële akte wordt vastgelegd; die akte wordt vervolgens ingeschreven in het openbaar boedelregister. De termijn hiervoor is wel erg kort: het moet binnen drie maanden na overlijden van de erflater gebeuren.
Wilsrechten
Wilsrechten zijn onlosmakelijk verbonden met de wettelijke verdeling. De wetgever heeft dit geregeld om de vordering van de kinderen te beschermen voor bepaalde situaties. Het zijn er vier.
Ik zal deze toelichten aan de hand van de volgende situatie: vader en moeder, met elkaar gehuwd, twee kinderen, Bas en Marie. Vader overlijdt. Moeder verkrijgt dus de nalatenschap en Bas en Marie hebben ieder een vordering van één derde van de nalatenschap op hun moeder. We weten al dat die vorderingen niet opeisbaar zijn.
Het erfrecht is geregeld in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Dit boek is met ingang van 1 januari 2003 in werking getreden. Daarbij is door middel van de wettelijke verdeling aandacht geschonken aan de positie van de langstlevende echtgenoot.
Wat houdt die wettelijke verdeling nu precies in?
Artikel 4: 13 BW bepaalt dat wanneer de erflater op het moment van zijn overlijden gehuwd is (en niet van tafel en bed gescheiden) en nakomelingen heeft, de wettelijke verdeling van toepassing is. Let op: van tafel en bed gescheiden zijn is iets anders dan duurzaam gescheiden van elkaar leven. Daarnaast: de kinderen hoeven niet noodzakelijkerwijs geboren te zijn uit het huwelijk met die echtgenoot. Stel, iemand heeft vroeger een relatie met een vrouw gehad en dat uit die relatie kinderen zijn geboren. Vervolgens gaan zij uit elkaar en de man ontmoet een vrouw met wie hij trouwt. Zij krijgen geen kinderen. De man overlijdt. Hij laat dan een echtgenote en kinderen achter. Wettelijke verdeling dus, tenzij hij dit uitdrukkelijk heeft uitgesloten (bij testament).
De wettelijke verdeling betekent dat de langstlevende echtgenoot de gehele nalatenschap ontvangt. Er valt dus niets te verdelen, want de wet heeft al toegedeeld: aan de echtgenoot. De kinderen krijgen ieder een vordering op de langstlevende echtgenoot, ter grootte van hun erfdeel (in de volksmond vaak ten onrechte “kindsdeel” genoemd). Dus echtgenoot en twee kinderen: drie erfgenamen, drie erfdelen. De kinderen hebben ieder een vordering ter grootte van één derde van de nalatenschap van hun vader. Die vordering is echter niet direct opeisbaar en kan dus niet te gelde gemaakt worden. Dat kan pas wanneer de langstlevende echtgenoot zelf overlijdt, failliet verklaard wordt of in de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) terecht komt.
Mag de langstlevende in de tussentijd alles lekker opmaken? Ja, dat mag. Het kind kan hier feitelijk niets tegen uitrichten. Behalve dat zijn vordering dus niet opeisbaar is, is het ook nog allerminst zeker of het bedrag van de vordering, op het moment dat deze wel opeisbaar is, nog aanwezig is. Ze krijgen er ook geen rentevergoeding over; de wet bepaalt dat er alleen maar rente verschuldigd is voor zover de wettelijke rente hoger is dan 6%. Dus als de wettelijke rente 8% is, krijgen de kinderen een rentevergoeding van 2%. Die wordt echter niet samengesteld (dus geen rente op rente) en wordt alleen berekend over hele kalenderjaren. De wettelijke rente is momenteel (mei 2022) 2%, dus nu is het al helemaal niet aan de orde.
Er gelden echter wel een paar duidelijke spelregels. De langstlevende echtgenoot is verplicht om de schulden van de nalatenschap te voldoen, en ook testamentaire lasten. De kinderen krijgen een aanslag erfbelasting voor hun erfdeel. De langstlevende echtgenoot is verplicht deze voor de kinderen te voldoen.
Ongedaan maken
Het kan zijn dat een wettelijke verdeling de langstlevende echtgenoot niet gelegen komt. Het voert te ver om te bespreken waarom dat zo kan zijn (er spelen vaak fiscale motieven). Maar de wetgever heeft hierin voorzien. De langstlevende echtgenoot (en dus niet de kinderen!) heeft de wettelijke mogelijkheid om de wettelijke verdeling ongedaan te maken, door middel van een verklaring die bij notariële akte wordt vastgelegd; die akte wordt vervolgens ingeschreven in het openbaar boedelregister. De termijn hiervoor is wel erg kort: het moet binnen drie maanden na overlijden van de erflater gebeuren.
Wilsrechten
Wilsrechten zijn onlosmakelijk verbonden met de wettelijke verdeling. De wetgever heeft dit geregeld om de vordering van de kinderen te beschermen voor bepaalde situaties. Het zijn er vier.
Ik zal deze toelichten aan de hand van de volgende situatie: vader en moeder, met elkaar gehuwd, twee kinderen, Bas en Marie. Vader overlijdt. Moeder verkrijgt dus de nalatenschap en Bas en Marie hebben ieder een vordering van één derde van de nalatenschap op hun moeder. We weten al dat die vorderingen niet opeisbaar zijn.
- Wanneer hun moeder aangifte doet van een voorgenomen nieuw huwelijk, hebben Bas en Marie het recht om van haar overdracht van goederen te vorderen ter waarde van hun erfdeel. Die goederen moeten dan wel afkomstig zijn uit de nalatenschap van hun vader. Bas en Marie ontvangen dan het bloot-eigendom van die goederen, moeder kan zich het vruchtgebruik erover voorbehouden. Zo kan zij die goederen gewoon gebruiken, maar zijn Bas en Marie eigenaar. Dat voorkomt gedoe wanneer de echtgenoot eerder overlijdt dan de stiefouder.
- Als Bas en Marie van deze optie gebruik hebben gemaakt en hun moeder overlijdt, dan kunnen zij nu afgifte van de betreffende goederen waarvan zij dus al het bloot-eigendom hebben, vorderen van de stiefouder. Het vruchtgebruik van hun moeder is immers met haar overlijden geëindigd.
- Het derde wilsrecht doet zich voor wanneer moeder, die is hertrouwd, overlijdt terwijl de stiefouder nog in leven is. Dan geldt wederom de wettelijke verdeling, want zij laat echtgenoot (stiefouder) en kinderen (Bas en Marie) achter. Dan dreigt een onoverzichtelijke situatie. Bas en Marie hebben bij het overlijden van hun vader eerst een niet opeisbare vordering op hun moeder verkregen. Die zou bij haar overlijden opeisbaar worden. Maar nu zij is hertrouwd en wederom de wettelijke verdeling geldt zouden Bas en Marie opnieuw een niet opeisbare vordering krijgen, ditmaal op de stiefouder. Daarom kunnen zxij in dat geval van hun stiefouder overdracht van de tot de nalatenschap behorende goederen vorderen. Dat is dan wel weer de bloot-eigendom; de stiefouder kan zich het vruchtgebruik voorbehouden.
- Tenslotte. Zie punt 3; gesteld nu dat de stiefouder op zijn beurt weer hertrouwt. Bas en Marie zijn echter niet ter gelegenheid geweest om het wilsrecht onder punt 3 in te zetten. De nalatenschap van de ouders van Bas en Marie dreigt nu helemaal in vreemde handen terecht te komen: die van hun stiefouder en diens nieuwe echtgenote. Zij hebben dan recht om betaling te vorderen in de vorm van overdracht van goederen uit de nalatenschap van hun moeder of uit de huwelijksgemeenschap die tussen haar en ha