de positie van de langstlevende echtgenoot
Het is niet overdreven te zeggen dat de wetgever de bescherming van de langstlevende echtgenoot centraal heeft gesteld in de wet. De langstlevende echtgenoot heeft hele sterke rechten, zelfs als hij geheel onterfd is en buiten gemeenschap van goederen met de erflater was gehuwd. En van het gros van die regels mag bij testament niet worden afgeweken, in juridisch jargon spreken we dan van dwingend recht.
Het begint ermee dat, wanneer er geen testament is opgesteld, en de erflater op het moment van overlijden gehuwd is (en niet van tafel en bed gescheiden; dat is overigens iets anders dan apart wonen) en kinderen heeft (ongeacht de leeftijd van de kinderen en ook ongeacht of deze uit het huwelijk van de erflater met de echtgenoot zijn geboren), de wettelijke verdeling geldt. Daarover heb ik al een aparte bijdrage geschreven. De wettelijke verdeling betekent dat de hele nalatenschap naar de langstlevende echtgenoot gaat en dat de kinderen van de erflater een vordering ter grootte van hun erfdeel op de langstlevende echtgenoot krijgen. Op de koop toe kunnen zij die vordering voorlopig nog niet in klinkende munt omzetten: de vordering is pas opeisbaar bij overlijden, faillissement of schuldsanering van de langstlevende echtgenoot. De erflater kan de gronden van opeisbaarheid tot op zekere hoogte uitbreiden: bijvoorbeeld opname in een verpleegtehuis of wanneer de langstlevende echtgenoot met een nieuwe partner in gemeenschap van goederen huwt. Maar dan komt er dus een testament aan te pas.
Gedurende de rest van zijn of haar leven kan de langstlevende echtgenoot dus ongestoord verder leven en staat de hele nalatenschap tot zijn beschikking. Die nalatenschap is immers van hem; er valt niets te verdelen: de wet heeft al verdeeld, namelijk alles naar de langstlevende. Die moet trouwens wel netjes de schulden van de nalatenschap betalen en ook de aanslagen erfbelasting die bij de kinderen op de deurmat vallen.
Soms hoor je kinderen mokken: "mag ze dan alles opmaken?" Het antwoord is eigenlijk heel simpel: ja dat mag, want het is zijn of haar geld. Deze keuze van de wetgever vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat de langstlevende vaak al op leeftijd is en niet meer in staat is om nog inkomen en vermogen te verwerven. Voor de kinderen, die jonger zijn, geldt dat vaak wel. Kortom, de wettelijke verdeling is eigenlijk de veilige haven voor de langstlevende echtgenoot.
Stel nu dat we te maken hebben met Albert die gehuwd was met Bertha maar geen kinderen met haar heeft gekregen. Hij heeft er echter een minnares op nagehouden, Claire, en daar zelfs twee kinderen mee gekregen. Bertha had niet de geringste argwaan. Laten we zeggen dat de kinderen die Albert met Claire heeft gekregen meerderjarig zijn. Zij weten niet dat Albert hun vader is, moeder heeft hun met een smoesje afgescheept. Albert overlijdt. Kort daarna ontdekken de kinderen dat hun moeder de minnares was van Albert en dat hij hun vermoedelijke vader is. Dat kunnen ze laten vaststellen en laten we aannemen dat dan vaststaat dat Albert inderdaad hun vader is. Bertha is in alle staten. We gaan nu twee situaties beschrijven, een met testament en een zonder.
Zonder testament: de wettelijke verdeling geldt. Albert is immers op het moment van zijn overlijden gehuwd met Bertha en hij heeft kinderen. Daarmee is aan de criteria voldaan. De erfgenamen zijn dan Bertha en de kinderen, maar Bertha ontvangt de gehele nalatenschap. Ze kan in het huis blijven wonen, er verandert feitelijk niets. De kinderen krijgen een niet opeisbare vordering op Bertha. Die moet toch even onverwacht de aanslagen erfbelasting die de kinderen ontvangen betalen; daarnaast de overige schulden.
Maar nu met een heel vervelend testament: Albert bepaalt in het testament dat de wettelijke verdeling niet van toepassing is. Daarnaast benoemt hij Claire en de kinderen tot erfgenamen. Nu liggen de kaarten voor Bertha opeens heel anders: als er geen verdere wettelijke bescherming zou zijn, zou zij letterlijk op straat komen te staan, zonder geld (gesteld dat zij geen eigen geld heeft). Daarvan heeft de wetgever vastgelegd dat dit niet mogelijk moet zijn. Om personen als Bertha tegen dit soort situaties te beschermen heeft de wetgever de wettelijke rechten in het leven geroepen. Bertha kan in beginsel op drie wettelijke rechten aanspraak maken.
1. Voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Ook al behoorde de woning geheel in eigendom aan Albert toe, Bertha heeft gedurende zes maanden, gerekend vanaf de dag van Alberts overlijden, recht op het voortgezet gebruik van de woning en inboedel.
2. Vruchtgebruik woning en inboedel. Daarnaast kan Bertha aanspraak maken op het vruchtgebruik van de woning en de inboedel. Let wel, ze moet deze aanspraak binnen zes maanden na overlijden kenbaar maken aan de erfgenamen. Gesteld dat deze het daar niet mee eens zijn, dan zal de kantonrechter eraan te pas komen om hierover een beslissing te nemen. Bertha moet die vordering uiterlijk een jaar en drie maanden na het openvallen van de nalatenschap van Albert bij de rechter aanhangig maken, anders verspeelt zij haar recht. Het verjaart dan.
3. Het verzorgingsvruchtgebruik. Dit is eigenlijk het meest vérstrekkend recht. Bertha kan eisen dat ten behoeve van haar een vruchtgebruik op de gehele of een gedeelte van de nalatenschap wordt gevestigd, desnoods met bevoegdheid van bezwaring, vervreemding en vertering. Als dit zou worden toegekend bevindt zij zich feitelijk in dezelfde situatie als bij wettelijke verdeling, met dien verstande dat zij bij de wettelijke verdeling eigenaar is en nu slechts vruchtgebruiker. Maar ze kan in ieder geval verder met haar leven. Let wel, ze moet deze aanspraak binnen één jaar na overlijden kenbaar maken aan de erfgenamen. Gesteld dat deze het daar niet mee eens zijn, dan zal de kantonrechter eraan te pas komen om hierover een beslissing te nemen. De kantonrechter heeft tamelijk de vrije hand in alles: hij kan bepalen dat het vruchtgebruik slechts over een gedeelte van de nalatenschap wordt gevestigd, of dat er - bijvoorbeeld - geen recht van vervreemding geldt voor de woning. Bertha is degene die moet aantonen dat zij het vruchtgebruik nodig heeft. Daarbij spelen zaken als haar leeftijd, gezinssamenstelling, financiële positie en dergelijke een rol. Bertha moet die vordering uiterlijk een jaar en drie maanden na het openvallen van de nalatenschap van Albert bij de rechter aanhangig maken, anders verspeelt zij haar recht. Het verjaart dan.
Ook over dit onderwerp zijn boeken volgeschreven, deze bijdrage is slechts een beschrijving op hoofdlijnen. Je moet van geval tot geval vaststellen wat wel of niet mogelijk is, het advies is echt maatwerk. Bel of mail mij gerust.
Het begint ermee dat, wanneer er geen testament is opgesteld, en de erflater op het moment van overlijden gehuwd is (en niet van tafel en bed gescheiden; dat is overigens iets anders dan apart wonen) en kinderen heeft (ongeacht de leeftijd van de kinderen en ook ongeacht of deze uit het huwelijk van de erflater met de echtgenoot zijn geboren), de wettelijke verdeling geldt. Daarover heb ik al een aparte bijdrage geschreven. De wettelijke verdeling betekent dat de hele nalatenschap naar de langstlevende echtgenoot gaat en dat de kinderen van de erflater een vordering ter grootte van hun erfdeel op de langstlevende echtgenoot krijgen. Op de koop toe kunnen zij die vordering voorlopig nog niet in klinkende munt omzetten: de vordering is pas opeisbaar bij overlijden, faillissement of schuldsanering van de langstlevende echtgenoot. De erflater kan de gronden van opeisbaarheid tot op zekere hoogte uitbreiden: bijvoorbeeld opname in een verpleegtehuis of wanneer de langstlevende echtgenoot met een nieuwe partner in gemeenschap van goederen huwt. Maar dan komt er dus een testament aan te pas.
Gedurende de rest van zijn of haar leven kan de langstlevende echtgenoot dus ongestoord verder leven en staat de hele nalatenschap tot zijn beschikking. Die nalatenschap is immers van hem; er valt niets te verdelen: de wet heeft al verdeeld, namelijk alles naar de langstlevende. Die moet trouwens wel netjes de schulden van de nalatenschap betalen en ook de aanslagen erfbelasting die bij de kinderen op de deurmat vallen.
Soms hoor je kinderen mokken: "mag ze dan alles opmaken?" Het antwoord is eigenlijk heel simpel: ja dat mag, want het is zijn of haar geld. Deze keuze van de wetgever vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat de langstlevende vaak al op leeftijd is en niet meer in staat is om nog inkomen en vermogen te verwerven. Voor de kinderen, die jonger zijn, geldt dat vaak wel. Kortom, de wettelijke verdeling is eigenlijk de veilige haven voor de langstlevende echtgenoot.
Stel nu dat we te maken hebben met Albert die gehuwd was met Bertha maar geen kinderen met haar heeft gekregen. Hij heeft er echter een minnares op nagehouden, Claire, en daar zelfs twee kinderen mee gekregen. Bertha had niet de geringste argwaan. Laten we zeggen dat de kinderen die Albert met Claire heeft gekregen meerderjarig zijn. Zij weten niet dat Albert hun vader is, moeder heeft hun met een smoesje afgescheept. Albert overlijdt. Kort daarna ontdekken de kinderen dat hun moeder de minnares was van Albert en dat hij hun vermoedelijke vader is. Dat kunnen ze laten vaststellen en laten we aannemen dat dan vaststaat dat Albert inderdaad hun vader is. Bertha is in alle staten. We gaan nu twee situaties beschrijven, een met testament en een zonder.
Zonder testament: de wettelijke verdeling geldt. Albert is immers op het moment van zijn overlijden gehuwd met Bertha en hij heeft kinderen. Daarmee is aan de criteria voldaan. De erfgenamen zijn dan Bertha en de kinderen, maar Bertha ontvangt de gehele nalatenschap. Ze kan in het huis blijven wonen, er verandert feitelijk niets. De kinderen krijgen een niet opeisbare vordering op Bertha. Die moet toch even onverwacht de aanslagen erfbelasting die de kinderen ontvangen betalen; daarnaast de overige schulden.
Maar nu met een heel vervelend testament: Albert bepaalt in het testament dat de wettelijke verdeling niet van toepassing is. Daarnaast benoemt hij Claire en de kinderen tot erfgenamen. Nu liggen de kaarten voor Bertha opeens heel anders: als er geen verdere wettelijke bescherming zou zijn, zou zij letterlijk op straat komen te staan, zonder geld (gesteld dat zij geen eigen geld heeft). Daarvan heeft de wetgever vastgelegd dat dit niet mogelijk moet zijn. Om personen als Bertha tegen dit soort situaties te beschermen heeft de wetgever de wettelijke rechten in het leven geroepen. Bertha kan in beginsel op drie wettelijke rechten aanspraak maken.
1. Voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Ook al behoorde de woning geheel in eigendom aan Albert toe, Bertha heeft gedurende zes maanden, gerekend vanaf de dag van Alberts overlijden, recht op het voortgezet gebruik van de woning en inboedel.
2. Vruchtgebruik woning en inboedel. Daarnaast kan Bertha aanspraak maken op het vruchtgebruik van de woning en de inboedel. Let wel, ze moet deze aanspraak binnen zes maanden na overlijden kenbaar maken aan de erfgenamen. Gesteld dat deze het daar niet mee eens zijn, dan zal de kantonrechter eraan te pas komen om hierover een beslissing te nemen. Bertha moet die vordering uiterlijk een jaar en drie maanden na het openvallen van de nalatenschap van Albert bij de rechter aanhangig maken, anders verspeelt zij haar recht. Het verjaart dan.
3. Het verzorgingsvruchtgebruik. Dit is eigenlijk het meest vérstrekkend recht. Bertha kan eisen dat ten behoeve van haar een vruchtgebruik op de gehele of een gedeelte van de nalatenschap wordt gevestigd, desnoods met bevoegdheid van bezwaring, vervreemding en vertering. Als dit zou worden toegekend bevindt zij zich feitelijk in dezelfde situatie als bij wettelijke verdeling, met dien verstande dat zij bij de wettelijke verdeling eigenaar is en nu slechts vruchtgebruiker. Maar ze kan in ieder geval verder met haar leven. Let wel, ze moet deze aanspraak binnen één jaar na overlijden kenbaar maken aan de erfgenamen. Gesteld dat deze het daar niet mee eens zijn, dan zal de kantonrechter eraan te pas komen om hierover een beslissing te nemen. De kantonrechter heeft tamelijk de vrije hand in alles: hij kan bepalen dat het vruchtgebruik slechts over een gedeelte van de nalatenschap wordt gevestigd, of dat er - bijvoorbeeld - geen recht van vervreemding geldt voor de woning. Bertha is degene die moet aantonen dat zij het vruchtgebruik nodig heeft. Daarbij spelen zaken als haar leeftijd, gezinssamenstelling, financiële positie en dergelijke een rol. Bertha moet die vordering uiterlijk een jaar en drie maanden na het openvallen van de nalatenschap van Albert bij de rechter aanhangig maken, anders verspeelt zij haar recht. Het verjaart dan.
Ook over dit onderwerp zijn boeken volgeschreven, deze bijdrage is slechts een beschrijving op hoofdlijnen. Je moet van geval tot geval vaststellen wat wel of niet mogelijk is, het advies is echt maatwerk. Bel of mail mij gerust.