wat kost mijN studerend kind?
Je hoort het vaak: "je moet voor je kind betalen totdat het 21 jaar oud is". Maar hoe zit het nu precies?
Volgens de wet zijn ouders onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Tot hun achttiende verjaardag zijn mensen volgens de wet minderjarig en staan zij onder het gezag van (in beginsel) hun ouders. Het is evident dat de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarigen voor rekening van de ouders komen. Maar daarna? Artikel 1 : 395a BW bepaalt dat ouders verplicht te zijn voorzien in de kosten van studie en levensonderhoud van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. We noemen de "kinderen" tussen 18 en 21 jaar jongmeerderjarigen.
Gesteld dat de ouders van een kind gedurende de minderjarigheid zijn gescheiden. De rechtbank heeft bij de echtscheiding bepaald dat vader een bedrag van € 250,00 kinderalimentatie aan moeder moet betalen. Volgens de wet loopt die verplichting dan automatisch ("van rechtswege") door wanneer het kind 18 jaar wordt. De bijdrage moet dan aan het kind worden betaald, maar de ouders mogen met elkaar afspreken dat, zolang het kind nog bij moeder woont, vader aan moeder blijft betalen.
Maar nu. Er verandert veel op het moment dat je kind 18 jaar oud wordt. Het is niet meer minderjarig, dus er is ook geen sprake meer van een zorgregeling (vaak genoemd: omgangsregeling). De zorgkorting die is meegerekend in de berekening van de kinderalimentatie is dan niet meer van toepassing. Het kind is ook niet meer meeverzekerd op de zorgpolis van de ouders en moet dus zelf een zorgverzekering sluiten. Vaak heeft het kind dan weer wel recht op zorgtoeslag van de Belastingdienst. Maar vaak begint het kind ook aan een vervolgopleiding. Kortom: in veel gevallen voldoet die bijdrage die tijdens de minderjarigheid is vastgesteld niet meer aan hetgeen het kind op dat moment nodig heeft.
Voor de bepaling van de kosten van studerende jongmeerderjarigen en de bijdrage die beide van elkaar gescheiden ouders moeten betalen wordt daarom vaak gebruik gemaakt van de zogeheten WSF18+ norm. Dit is de tabel voor 2022:
Overzicht 1. Normbedragen voor de kosten van levensonderhoud
A. Beroepsonderwijs
Normbedrag thuiswonend: € 542,41
Normbedrag uitwonend: € 766,06
B. Hoger onderwijs
Normbedrag: € 932,87
Voor het beroepsonderwijs wordt dus een onderscheid gemaakt tussen thuiswonende en uitwonende studenten, maar voor het hoger onderwijs dus niet.
In beginsel gelden deze normbedragen als de behoefte van de studerende jongmeerderjarige. Beide ouders moeten hierin naar rato van hun draagkracht voorzien. In procedures ontstaat echter nogal eens discussie of hier niet bepaalde posten van afgetrokken moeten worden. Neem nu de zorgtoeslag. De jongmeerderjarige betaalt premie voor zijn zorgverzekering en ontvangt zorgtoeslag. In een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 september 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:2722) liet het hof de zorgtoeslag buiten beschouwing. Het hof oordeelde dat de zorgtoeslag in het normbedrag is inbegrepen. Maar het hof hield wel rekening met een additionele post van € 100,00 voor premie zorgverzekering. Het is niet helemaal duidelijk waar het hof dit op heeft gebaseerd. Het hof verwijst naar "bevindingen van de Expertgroep Alimentatie", maar specificeert dit niet nader. Het Gerechtshof Amsterdam hield in zijn uitspraak van 25 augustus 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020: 2411) juist weer wel rekening met de zorgtoeslag. Ik merk zelf dat in procedures over dit onderwerp hier door de rechtbanken verschillend over wordt gedacht, evenals over het zogeheten "wooncomponent". Wat doen we met de bij zijn ouders inwonende student in het hoger onderwijs? Trekken we daar een wooncomponent van het normbedrag af, omdat hij geen huisvestingskosten maakt? Dat lijkt niet de bedoeling te zijn, want in het hoger onderwijs wordt nu juist niet met verschillende bedragen voor in- en uitwonend gewerkt.
En wat te doen met eigen inkomsten van de jongmeerderjarige? Sommige studenten verdienen een aardig centje bij. Trek je die kosten dan van het normbedrag af (waarna je het restant over beide ouders verdeelt)? In de lagere rechtspraak zie je vaak dat de rechter een bepaald percentage (10%, 15% en 25% zijn veel gebruikte bedragen) van het normbedrag aftrekt als zijnde het gedeelte waarin de student zelf moet kunnen voorzien. Maar klopt dat ook? Wettelijk gezien niet. In 2016 kwam een interessante zaak ter beoordeling van de Hoge Raad. Wat was het geval? De jongmeerderjarige studeerde niet en gaf ook aan niet meer te zullen gaan studeren. Hij was bij een bedrijf in loondienst getreden. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat er geen behoefte meer was aan een bijdrage. Maar de Hoge Raad (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2234) vernietigde deze uitspraak, overwegende dat die beslissing van het hof in strijd was met het wettelijk systeem.
Feitelijk lijkt het dan hierop neer te komen dat de behoefte van een jongmeerderjarige wordt verondersteld. Volgens deze uitspraak van de Hoge Raad zou je kunnen betogen dat eigen inkomsten van de jongmeerderjarige dus buiten beschouwing blijven. Toch is dat nog maar de vraag. In de betreffende zaak had het hof bepaald dat de onderhoudsplicht van de ouders eindigde als gevolg van de eigen inkomsten van de jongmeerderjarige. Dat is in strijd met het wettelijk systeem. Gesteld dat het hof in plaats van het beëindigen van de onderhoudsplicht de bijdrage op nihil had gesteld (in verband met de eigen inkomsten van de jongmeerderjarige), dan had die uitspraak waarschijnlijk wel stand gehouden, zo is de algemene juridische opinie. Het is in ieder geval zo dat rechters meestal rekening houden met de eigen inkomsten.
Strijd tussen ouders over de bijdrage in de kosten van hun jongmeerderjarig kind is voor het kind vaak erg vervelend. Zij hebben vaak het gevoel "teveel" te zijn en dat zij alles moeten verantwoorden. Laat het zover niet komen en maak op tijd in rustig overleg goede afspraken met elkaar, waar iedereen verder mee kan. Indien nodig zal ik je hierin graag als advocaat adviseren of jullie als mediator informeren en begeleiden.
Volgens de wet zijn ouders onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Tot hun achttiende verjaardag zijn mensen volgens de wet minderjarig en staan zij onder het gezag van (in beginsel) hun ouders. Het is evident dat de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarigen voor rekening van de ouders komen. Maar daarna? Artikel 1 : 395a BW bepaalt dat ouders verplicht te zijn voorzien in de kosten van studie en levensonderhoud van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. We noemen de "kinderen" tussen 18 en 21 jaar jongmeerderjarigen.
Gesteld dat de ouders van een kind gedurende de minderjarigheid zijn gescheiden. De rechtbank heeft bij de echtscheiding bepaald dat vader een bedrag van € 250,00 kinderalimentatie aan moeder moet betalen. Volgens de wet loopt die verplichting dan automatisch ("van rechtswege") door wanneer het kind 18 jaar wordt. De bijdrage moet dan aan het kind worden betaald, maar de ouders mogen met elkaar afspreken dat, zolang het kind nog bij moeder woont, vader aan moeder blijft betalen.
Maar nu. Er verandert veel op het moment dat je kind 18 jaar oud wordt. Het is niet meer minderjarig, dus er is ook geen sprake meer van een zorgregeling (vaak genoemd: omgangsregeling). De zorgkorting die is meegerekend in de berekening van de kinderalimentatie is dan niet meer van toepassing. Het kind is ook niet meer meeverzekerd op de zorgpolis van de ouders en moet dus zelf een zorgverzekering sluiten. Vaak heeft het kind dan weer wel recht op zorgtoeslag van de Belastingdienst. Maar vaak begint het kind ook aan een vervolgopleiding. Kortom: in veel gevallen voldoet die bijdrage die tijdens de minderjarigheid is vastgesteld niet meer aan hetgeen het kind op dat moment nodig heeft.
Voor de bepaling van de kosten van studerende jongmeerderjarigen en de bijdrage die beide van elkaar gescheiden ouders moeten betalen wordt daarom vaak gebruik gemaakt van de zogeheten WSF18+ norm. Dit is de tabel voor 2022:
Overzicht 1. Normbedragen voor de kosten van levensonderhoud
A. Beroepsonderwijs
Normbedrag thuiswonend: € 542,41
Normbedrag uitwonend: € 766,06
B. Hoger onderwijs
Normbedrag: € 932,87
Voor het beroepsonderwijs wordt dus een onderscheid gemaakt tussen thuiswonende en uitwonende studenten, maar voor het hoger onderwijs dus niet.
In beginsel gelden deze normbedragen als de behoefte van de studerende jongmeerderjarige. Beide ouders moeten hierin naar rato van hun draagkracht voorzien. In procedures ontstaat echter nogal eens discussie of hier niet bepaalde posten van afgetrokken moeten worden. Neem nu de zorgtoeslag. De jongmeerderjarige betaalt premie voor zijn zorgverzekering en ontvangt zorgtoeslag. In een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 september 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:2722) liet het hof de zorgtoeslag buiten beschouwing. Het hof oordeelde dat de zorgtoeslag in het normbedrag is inbegrepen. Maar het hof hield wel rekening met een additionele post van € 100,00 voor premie zorgverzekering. Het is niet helemaal duidelijk waar het hof dit op heeft gebaseerd. Het hof verwijst naar "bevindingen van de Expertgroep Alimentatie", maar specificeert dit niet nader. Het Gerechtshof Amsterdam hield in zijn uitspraak van 25 augustus 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020: 2411) juist weer wel rekening met de zorgtoeslag. Ik merk zelf dat in procedures over dit onderwerp hier door de rechtbanken verschillend over wordt gedacht, evenals over het zogeheten "wooncomponent". Wat doen we met de bij zijn ouders inwonende student in het hoger onderwijs? Trekken we daar een wooncomponent van het normbedrag af, omdat hij geen huisvestingskosten maakt? Dat lijkt niet de bedoeling te zijn, want in het hoger onderwijs wordt nu juist niet met verschillende bedragen voor in- en uitwonend gewerkt.
En wat te doen met eigen inkomsten van de jongmeerderjarige? Sommige studenten verdienen een aardig centje bij. Trek je die kosten dan van het normbedrag af (waarna je het restant over beide ouders verdeelt)? In de lagere rechtspraak zie je vaak dat de rechter een bepaald percentage (10%, 15% en 25% zijn veel gebruikte bedragen) van het normbedrag aftrekt als zijnde het gedeelte waarin de student zelf moet kunnen voorzien. Maar klopt dat ook? Wettelijk gezien niet. In 2016 kwam een interessante zaak ter beoordeling van de Hoge Raad. Wat was het geval? De jongmeerderjarige studeerde niet en gaf ook aan niet meer te zullen gaan studeren. Hij was bij een bedrijf in loondienst getreden. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat er geen behoefte meer was aan een bijdrage. Maar de Hoge Raad (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2234) vernietigde deze uitspraak, overwegende dat die beslissing van het hof in strijd was met het wettelijk systeem.
Feitelijk lijkt het dan hierop neer te komen dat de behoefte van een jongmeerderjarige wordt verondersteld. Volgens deze uitspraak van de Hoge Raad zou je kunnen betogen dat eigen inkomsten van de jongmeerderjarige dus buiten beschouwing blijven. Toch is dat nog maar de vraag. In de betreffende zaak had het hof bepaald dat de onderhoudsplicht van de ouders eindigde als gevolg van de eigen inkomsten van de jongmeerderjarige. Dat is in strijd met het wettelijk systeem. Gesteld dat het hof in plaats van het beëindigen van de onderhoudsplicht de bijdrage op nihil had gesteld (in verband met de eigen inkomsten van de jongmeerderjarige), dan had die uitspraak waarschijnlijk wel stand gehouden, zo is de algemene juridische opinie. Het is in ieder geval zo dat rechters meestal rekening houden met de eigen inkomsten.
Strijd tussen ouders over de bijdrage in de kosten van hun jongmeerderjarig kind is voor het kind vaak erg vervelend. Zij hebben vaak het gevoel "teveel" te zijn en dat zij alles moeten verantwoorden. Laat het zover niet komen en maak op tijd in rustig overleg goede afspraken met elkaar, waar iedereen verder mee kan. Indien nodig zal ik je hierin graag als advocaat adviseren of jullie als mediator informeren en begeleiden.